De historie van de Blauwe Tram

Tussen Schoten (Haarlem-Noord) en Scheveningen lag in de eerste helft van de twintigste eeuw een hoogwaardig regionaal railsysteem. Dat systeem is een voorloper van wat wij nu moderne Hoogwaardige Openbaar Vervoer (HOV) lightrail-systemen noemen, zoals RandstadRail en R-Net. Vanaf 1924 deden in dat gebied grote moderne comfortabele en bovenal snelle trams dienst. Zij ontleenden hun bijnaam aan hun karakteristieke kleur: Pruisisch blauw met zilvergrijs.

Een Boedapester-tramstel, synoniem voor de befaamde “Blauwe Tram”, op weg van Leiden naar Katwijk, Rijnzichtweg in Oegstgeest, zomer 1960.

Het regionale railnet werd geëxploiteerd door de Noord-Zuid-Hollandsche Tramweg-Maatschappij (NZH), maar stond in de volksmond bekend als de Blauwe Tram. Veel regiobewoners koesteren nog warme gevoelens aan de Blauwe Tram. Het net van de NZH strekte zich oorspronkelijk uit van Alkmaar in het noorden tot Scheveningen in het zuiden. Het omvatte dus wat we nu de Randstad noemen. Het geëlektrificeerde normaalspoornet reikte van Haarlem tot Scheveningen, het geëlektrificeerde smalspoornet van Zandvoort naar Amsterdam en van Amsterdam naar Purmerend en Volendam.

 

NZH-net uit de dienstregeling van 5 oktober 1947.

In 1932 vonden de laatste uitbreidingen van het elektrische net plaats door de stoomtramlijnen door de elektrificatie van de lijnen in de Bollenstreek en Waterland. De NZH bood met een vloot van meer dan driehonderd trams tot het einde van het tramtijdperk hoogwaardig regionaal railvervoer.

Smalspoor “Blauwe Tram” in Haarlem op weg van Amsterdam naar Zandvoort, zomer 1956. De tram bestaat uit motorrijtuig A258, aanhangrijtuig B251 en nog een motorrijtuig uit dezelfde serie. Ze zijn alle in 1917 bij Beijnes gebouwd en werden “Pannebroden” genoemd.

De initiatieven om dergelijke HOV-systemen her in te voeren, borduren in belangrijke mate voort op de lijnen van het voormalige NZH-netwerk ten grondslag lagen, waarbij lightrail-systemen een hoogwaardige aanvulling op het spoorwegnet vormen.

“Gele” en “Blauwe” trams gebroederlijk bijeen op het Leidse Stationsplein, 1959.

De naam “Blauwe Tram” ontstond feitelijk in de gemeenten Den Haag en Leiden, omdat daar ook de “Gele Tram” van de Haagsche Tramweg Maatschappij (HTM) reed. In Amsterdam kende de bevolking al blauw geschilderde trams en sprak men eerder over “Kikkers” en de “Haarlemmer”.

De “Blauwe Tram” sprak tot ieders verbeelding, zozeer dat na ruim een halve eeuw het afscheid van de laatste “Blauwe” overal tot op de dag van vandaag herinneringen oproept.
Van het “Blauwe Tram”-materieel is weinig overgebleven. Toen de laatste “Blauwe Trams” in 1961-’62 werden gesloopt beseften slechts enkelen de cultuurhistorische waarde ervan. Dat hoorde bij het tijdsbeeld, de bus, al stond hij in 1958 in de file van Amsterdam naar Haarlem en verder naar Zandvoort, had het pleit gewonnen.